Meester Eckhart

‘Ga rustig uw weg temidden van alle lawaai en haast en onthoud welke vrede kan liggen in de stilte’

Zo luidt de eerste zin van een tekst die vroeger bij ons op de wc hing. Een zin waar ik de laatste tijd vaak aan moet denken. De tekst heette ‘Kapeltekst’ en was een uitgave van de Stichting Werkgemeenschap ‘Eckehart’. Ondanks zoekwerk op het internet en telefoontjes naar het thuisfront ben ik er niet exact achtergekomen waar de oorsprong van de tekst ligt. Wat ik wel weet is dat Eckehart verwijst naar Meester Eckhart, een Duitse middeleeuwse mysticus, en het is zeer aannemelijk dat de tekst een vertaling is van een van zijn werken.

Dat wij deze religieuze tekst in huis hadden hangen is een van de christelijke paradoxen uit mijn jeugd. Het begon er al mee dat ik gedoopt ben in de Christelijk Gereformeerde Kerk, niet omdat mijn ouders toen nog gelovig waren, maar omdat ze de dominee zo’n aardige vent vonden. Het was ook meteen de laatste keer dat ze in de kerk zijn geweest. Vervolgens heb ik nog op een Christelijke basisschool gezeten waar echter nooit werd gebeden. Wel gezongen. En voorgelezen uit de kinderbijbel wat jarenlang mijn favoriete boek is geweest. Vooral het verhaal over Mozes, met al die sprinkhanenplagen en kinderen in biezen mandjes, vond ik onwijs gaaf.

Weinig verrassend was het ook niet de religie die me aansprak in de kapeltekst. Zoals ik het verhaal van Mozes ook niet interessant vond om de tien geboden. Als kind was ik er goed in alles wat op mijn pad kwam te vertalen naar mijn eigen situatie en zo kwam het dat ik de kapeltekst hoogst toepasselijk vond op mijn profane leven. Ik was vroeger namelijk erg goed in nietsdoen. Uren, dagen kon ik nietsdoen. Ik herinner me winters waarin elke dag rond dezelfde tijd een groep vogels langs kwam vliegen. Ik staarde eindeloos naar de patronen die ze dansten in de lucht tot mijn moeder me riep voor het eten. Ik herinner me lentes waarin ik en mijn vrienden uren in het gras lagen en muziek luisterden. We deelden de oordopjes en de zon.

Maar dat zorgeloze bestaan en groot talent voor niksen verdween toen ik in de greep raakte van de tijdspaarders. De tijdspaarders waar Michael Ende over schreef in het boek Momo en de tijdspaarders en die de mensen voorhouden dat ze teveel tijd verspillen. Die hen wijsmaken dat ze alleen nog maar moeten werken, en liefst zo snel mogelijk, om op die manier tijd te sparen bij de Tijd-Spaar-Kas. Aan het einde van hun leven zullen de tijdspaarders de gespaarde tijd uitbetalen. Zeggen ze. Alleen vertellen ze er niet bij dat de mensen zichzelf dan hoogstwaarschijnlijk al hebben doodgewerkt. Alleen het kleine meisje Momo begrijpt dat op de tijd niet bespaard moet worden. ‘Tijd is leven. En het leven woont in het hart’. Maar dat zijn de mensen in hun haast vergeten. Dat ben ik in de haast vergeten. We jagen door in het moordende tempo van de tijdspaarders en beschouwen de tijd als een monster dat ons altijd op de hielen zit.

In haar boek Stil de tijd schrijft Joke Hermsen over die opjagende tijd. ‘Steeds meer overheerst het gevoel dat de tijd op hol is geslagen of dat de tijd niet meer bij te benen is’, stelt ze treffend. Maar de crux in dit citaat is het woord ‘gevoel’. Want natuurlijk is het niet zo dat we minder tijd hebben. De tijd kan niet verminderen of vermeerderen, op hol slaan of de benen nemen. En toch ervaren we de tijd als een steeds verder vernauwende fuik. Die paradox tracht Hermsen in haar boek te ontmantelen. Daartoe onderscheidt ze, aan de hand van filosoof Henri Bergson, twee soorten tijd: de kloktijd en de ‘werkelijke’ tijd. De laatste is een tijd die niet is uit te drukken in cijfers en wijzers, maar die we diep in onszelf kunnen ervaren, een tijd als een vloeiende beweging zonder onderbrekingen en altijd in zichzelf voortdurend. Maar het is de eerste die meer en meer de overhand neemt en de diepere tijdservaring schaadt. Door onze obsessie met de wegtikkende tijd op de klok zíjn we niet zozeer drukker, maar ervaren we wel meer tijdsdruk. En bevangen door die tijdsdruk zijn we bang geworden voor de stilte van Meester Eckhart. Hermsen schrijft in haar boek: ‘leegte, rust en nietsdoen zijn geen inspiratiebronnen meer, maar de angstaanjagende voorboden van een tot mislukking gedoemd bestaan in de marges van de maatschappij’. De stilte is een verschrikking geworden, een boeman die in de bezemkast moet worden opgesloten.

Filosoof Lars Svendsen ziet daarbij ook een verband met de steeds meer verdwijnende rol van religie. Sinds de tijd van Meester Eckhart is God doodverklaard en kan de mens zijn eigen zingeving vormgeven. Maar dat blijkt gecompliceerd. In de Volkskrant stond onlangs een interview met filosoof Joep Dohmen en hoogleraar Franse literatuur Maarten van Buuren. Zij schreven het boek De prijs van de vrijheid waarin zij de opvattingen van een tiental schrijvers en filosofen over vrijheid bespreken. Ook daarin blijkt de tanende aanwezigheid van God een essentieel keerpunt. Waar van oudsher vooral de vraag werd gesteld wat vrijheid betekende en hoe het te bereiken was, is de vraag nu hoe met de verkregen vrijheid om te gaan. Dohmen verwoordt: ‘bedenken waarover je leven moet gaan en hoe je het invult: voor de meeste mensen levert dat wonder van de vrijheid een enorm probleem op’. In de optiek van Svendsen is het vooral in de stilte, wanneer we niet worden afgeleid door allerlei prikkels, dat we met dat probleem worden geconfronteerd. En dus slaan we op de vlucht. Want zolang we blijven rennen hoeven we er niet bij stil te staan of wat we doen zinvol is.

Goed, de analyse is dus duidelijk, maar tegelijk zeer veelomvattend. We zijn onze houvast kwijt, er zijn teveel klokken, we zijn bang voor de stilte. Maar waar ligt de oplossing? Ik kwam op het idee voor dit essay omdat ik moest denken aan de beginzin van Meester Eckhart en besefte dat ik die rustige weg een tijdlang heb gevolgd, maar toen ben kwijtgeraakt. Ik ben gaan schrijven in de hoop de weg terug te vinden. Een aanzet heb ik wel gevonden, want waar in feite al deze filosofen en auteurs voor pleiten is om de confrontatie in het niets aan te gaan, ons eraan over te geven. Want, zo schrijft Hermsen, ‘verveling is een van die steeds zeldzamer wordende ervaringen waarbij we nog doelloos bij onszelf en bij die andere, niet ingevulde en niet meetbare tijd kunnen verwijlen, en zonder enige houvast, hoe angstaanjagend dit ook moge zijn, tot nieuwe inzichten kunnen komen’.

L'emploi du temps (Laurent Cantet, 2001)

Hoe diep die confrontatie moet treffen? Ik weet het niet. Een van mijn favoriete films (die lijst is overigens vrij eindeloos) is L’emploi du temps van Laurent Cantet. De film gaat over een man die zijn baan verliest, maar dit niet vertelt aan zijn gezin. Elke dag rijdt hij zogenaamd naar zijn werk, hij maakt zelfs zogenaamd promotie waardoor hij regelmatig een week zogenaamd naar het buitenland moet. Maar in feite rijdt hij rond in zijn auto. De tijd dodend met niksen terwijl de schaamte hem steeds langer en verder van thuis drijft. Hij is een werknemer van de tijd. En in die hoedanigheid leert hij de tijd kennen. Door en door. Wanneer hij echter bijna zijn gezin kwijtraakt besluit hij weer te gaan solliciteren. Bij het sollicitatiegesprek worden hem de taken en verantwoordelijkheden die wachten voorgespiegeld. Het is een zware baan, de tijdsdruk zal hoog zijn, de verantwoordelijkheid groot. De tijdspaarders loeren vanuit de schaduw op hun kans. Maar het enige wat de man antwoordt is: ‘il ne me fait pas peur’. Daar eindigt de film en het is een van de mooiste filmeindes die ik ken. Op een bepaalde manier verslaat de man op dat moment de tijdspaarders. Hij ziet in dat als de tijd al een monster zou zijn, dat het monster van Frankenstein is. Door de mens gecreëerd en totaal verkeerd begrepen. Hij kiest zijn weg te midden van het lawaai en de haast en beseft dat niet de tijd ons opjaagt, maar wij de tijd.

De laatste opdracht was een vrije opdracht waarvan dit essay, na veel mislukte aanzetten, het resultaat is.

3 reacties op ‘Meester Eckhart

  1. Geachte mevrouw van Dam,
    Ik ben op zoek naar de oorsprong van de kapeltekst uitgave stichting werkgemeenschap eckart leusden.
    Is het u gelukt om meer informatie over deze tekst te vinden?

  2. Ik ben reeds lang tegen mijn wil opgenomen in de psychiatrie maar heb meester eckhart gelezen (uit stilte geboren, preken en traktaten, enz…) en kan lekker niks doen en sinds ik (binnen de psychiatrie) een eigen appartement heb kan ik het, wanneer ik wil,lekker stil houden. De vloek die de samenleving mij gestuurd heeft, heeft God voor mij in een zegen veranderd. Zoals in het bijbelboek Hosea staat: Ik (God) heb mijn geliefde meegenomen naar de woestijn (de stilte) en daar tot haar hart gesproken. Wij psychiatrische patiënten worden met de nek aangekeken maar wij zijn de kleintjes en wat God voor de verstandigen en de voor de wijzen verborgen heeft gehouden, heeft hij aan de kleintjes bekendgemaakt. Dat God (mystieke) power geeft is een logisch gevolg van het een-zijn met God. Concreet betekent dit in mijn geval dat psychiaters mij niet lastig vallen met therapieën en gedwongen vrijwilligerswerk. Uiteraard wens ik vele mensen de rust van God toe (niet de psychiatrie hoor). Dank voor uw artikel, Elise.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.